Internetfraude, melding gericht tegen bankmedewerkers

Kern van de uitspraak

De melder, klant van de bank is slachtoffer geworden van internetfraude. Hij heeft hier spoedig melding van gedaan bij de bank, echter dit heeft er niet toe kunnen leiden dat de overboeking werd tegengehouden. De melder is van oordeel dat de bank niet adequaat heeft gehandeld en heeft hierover een klacht bij de bank ingediend. Over de afhandeling van de klacht is de melder ontevreden, en dient tegen vier bankmedewerkers, waaronder de CEO van de bank een melding in bij Tuchtrecht Banken.

Lees hieronder de samenvatting van een van de vier beslissingen of klik op de link voor de beslissing van de Algemeen directeur, TRB-2024-5021-AD, 30 mei 2024.

De melder heeft een verzoek om herziening bij de Voorzitter van Tuchtcommissie Banken ingediend.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

De Algemeen directeur leidt zijn beslissing in met een toelichting op het doel en de reikwijdte van het bankentuchtrecht.

Het doel van Tuchtrecht Banken is om professionele bankmedewerkers aan te spreken op gedrag in strijd met de bankierseed en de daaraan verbonden Gedragscode. De Gedragsregels voor bankmedewerkers zijn gericht op gedragingen van de individuele medewerkers. Handelingen of dienstverlening van de bank als instelling zijn (expliciet) uitgesloten van de tuchtprocedure bij Tuchtrecht Banken.

Naar het oordeel van de Algemeen directeur ziet de melding in essentie op hoe de klachtbehandeling als geheel is verlopen. Daarover is de melder ontevreden. De Algemeen directeur beschouwt de algemene werkwijze/procedure met betrekking tot de klachtenafhandeling – dat wil zeggen: het niet op een specifieke, individuele bankmedewerker toespitste procesverloop – als een werkwijze/procedure van de bank als instelling, waarover hij niet kan oordelen. Dat valt buiten de toetsing van het gedrag van individuele bankmedewerkers.

De melder ziet de bankmedewerker, als CEO als (eind)verantwoordelijk voor het niet correct functioneren van de (klachten)procedure en hij is het niet eens met de uitkomst van de klachtenafhandeling. Naar het oordeel van de Algemeen directeur levert dit echter geen grond op voor een tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van deze bankmedewerker. Daarvoor moet het immers gaan om persoonlijk gedrag van die bankmedewerker. De Algemeen directeur zal geen verder onderzoek naar de melding uitvoeren.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

De Voorzitter stelt vast dat de melder van mening is dat de CEO eindverantwoordelijk is voor alle zaken die door melder zijn  gemeld bij de Algemeen directeur, nu de bank onder andere op basis van de wettelijke zorgplicht verplicht zou zijn een correcte klachtbehandeling te hebben, waarvan niet is gebleken. Ter ondersteuning van zijn mening heeft de melder aan gevoerd dat de door hem verzonden brieven niet bij de gewenste afdeling terecht zijn gekomen.

De Voorzitter geeft aan dat in het herzieningsverzoek wederom aandacht wordt besteed aan handelingen van de bank (zelf) waarover het bancaire tuchtrecht zich niet uitstrekt. En dat het herzieningsverzoek niet ziet op het individuele handelen van de bankmedewerker. Om die reden ziet de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken geen aanknopingspunten die nader onderzoek naar eventueel tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de bankmedewerker zouden rechtvaardigen.

Klik op de link voor de beslissing van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken, TRB-2024-5021-HV, 29 augustus 2024.

De beslissingen op de drie andere vergelijkbare meldingen zijn te vinden via de hieronder opgenomen verwijzingen:

TRB-2024-5037-AD en TRB-2024-5037-HV

TRB-2024-5038-AD en TRB-2024-5038-HV

TRB-2024-5042-AD en TRB-2024-5042-HV

document toegevoegd aan hypotheekdossier en handtekeningen gekopieerd

Kern van de uitspraak

De bankmedewerker heeft ten behoeve van een hypotheekaanvraag van een klant van de bank een addendum bij een koopakte opgesteld en onder dit addendum  de uit de koopakte gekopieerde handtekeningen van de koper en verkoper geplakt. Daardoor leek het alsof de klant van de bank (koper) en de andere partij (verkoper) zelf dit addendum hebben ondertekend, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was.

Wat is het oordeel van de Tuchtcommissie Banken

De Tuchtcommissie Banken stelt dat klanten van een bank er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat op een integere manier wordt omgegaan met informatie en documenten die zij aan de bank verstrekken. Door ondertekening van een stuk staan klanten in voor de juistheid van de door hen verstrekte informatie. De handelwijze van de bankmedewerker raakt daarmee de kern van het vertrouwen dat door klanten in de bank mag worden gesteld. Dat de inhoud van het addendum in dit geval conform de wens van partijen was, doet hieraan niet af. De bankmedewerker is immers voorbijgegaan aan het feit dat de bank en overige betrokkenen moeten kunnen uitgaan van de authenticiteit van stukken.

In de overwegingen merkt de Tuchtcommissie op dat zij de bankmedewerker aanvullende vragen had willen stellen over onder meer de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden waaronder de bankmedewerker zijn werkzaamheden moest verrichten. Echter nu de bankmedewerker niet op de zitting is verschenen en daardoor geen nadere toelichting op zijn handelwijze heeft kunnen geven, heeft de Tuchtcommissie Banken geen rekening kunnen houden met eventuele andere feiten en omstandigheden.

De Tuchtcommissie Banken acht de gedragsregel 1 en 4 geschonden en legt aan de bankmedewerker als maatregel een beroepsverbod van twee weken op.

De bankmedewerker heeft beroep aangetekend om zo de mogelijkheid te krijgen om aanvullende vragen, die de Tuchtcommissie Banken had willen stellen over de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden moest verrichten, alsnog te beantwoorden. De bankmedewerker voert aan dat Er geen sprake is geweest van persoonlijk gewin, er niemand is bevoordeeld of benadeeld en hij zegt  veel spijt te hebben van zijn foutieve handelwijze. De mogelijke gevolgen van een onvoorwaardelijk beroepsverbod hebben voor hem  een grote impact.

Lees hier de beslissing van de Tuchtcommissie Banken TRB-2024-4846-TC.

Wat is het oordeel van de Commissie van Beroep Banken

De Commissie van Beroep geeft aan dat het de bankmedewerker ernstig is aan te rekenen dat hij op de verschillende te onderscheiden momenten niet alleen een verkeerde afweging heeft gemaakt, maar ook heeft verzuimd in overleg te treden met zijn leidinggevende of advies in te winnen bij een andere collega over hoe het beste te handelen. De handelwijze van de bankmedewerker is aan te merken als overtreding van de gedragsregels 1 en 4 van de aan de bankierseed verbonden Gedragsregels Bancaire Sector. Daarmee is de klacht gegrond.

Met schending van deze integriteitsnorm kan ook naar het oordeel van de Commissie van Beroep niet worden volstaan met een voorwaardelijk beroepsverbod.

Het opleggen van een onvoorwaardelijk beroepsverbod ziet de Commissie van Beroep Banken als een krachtig signaal aan de bankmedewerker en de samenleving dat met het opleggen van een voorwaardelijk beroepsverbod van langere duur niet volstaan kan worden. Met een onvoorwaardelijk beroepsverbod wordt duidelijk gemaakt dat het vervalsen van stukken ongeacht de achterliggende bedoelingen uit den boze is.

Alles afwegende acht de Commissie van Beroep Banken een onvoorwaardelijk beroepsverbod van twee weken passend en geboden. Dat – zoals de bankmedewerker stelt – het opleggen van een onvoorwaardelijk beroepsverbod door de bank zal worden aangemerkt als melding van een nieuw incident kan de Commissie van Beroep niet volgen omdat met deze beslissing enkel een (definitief) oordeel wordt gegeven over het incident uit 2022 waarop deze beslissing ziet. Dat de uitkomst van deze tuchtprocedure negatieve gevolgen kan hebben op zijn loopbaan is een onvermijdelijk gevolg van het normoverschrijdend gedrag van de bankmedewerker zelf.

Lees hier de beslissing van de Commissie van Beroep Banken TRB-2024-4846-CB.

De naam van de bankmedewerker is opgenomen in het register van Tuchtrecht Banken. Alleen de aangesloten banken kunnen het register raadplegen.

 

 

Zelfverrijking door bankmedewerker

Kern van de uitspraak

De bankmedewerker heeft via het bestelplatform van de bank -dat uitsluitend voor werk-gerelateerde doeleinden gebruikt mag worden- diverse cadeauartikelen besteld ter waarde van ruim € 3.000,-. Daarmee heeft hij oneigenlijk gebruik gemaakt van het bestelplatform en zichzelf verrijkt. De bank heeft een melding ingediend bij Tuchtrecht Banken. Ook heeft de bank de persoonsgegevens van de bankmedewerker opgenomen in het Externe
Verwijzingsregister en het Incidentenregister voor de maximale duur van 8 jaren en strafrechtelijk aangifte gedaan.

Lees hieronder de samenvatting van de uitspraak van de Tuchtcommissie Banken of klik op de link voor volledige uitspraak TRB-2024-4890-TC, 24 december 2024.

Wat is het oordeel van de Tuchtcommissie Banken

De Tuchtcommissie Banken stelt vast dat de bankmedewerker de gedragsregels heeft overtreden doordat hij ten gunste van zichzelf oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het bestelplatform van de bank. Door dit handelen heeft de bankmedewerker zich niet aan de wet, en niet aan de binnen de bank geldende regels gehouden. Ook heeft hij zich en zich niet integer en zorgvuldig gedragen.

Naar het oordeel van de Tuchtcommissie Banken heeft de bankmedewerker dan ook de gedragsregel 1 (niet integer en zorgvuldig gedragen) en gedragsregel 4 (niet gehouden aan de wet en de binnen de bank geldende regels gehouden) de aan de bankierseed verbonden Gedragsregels Bancaire Sector geschonden. De Tuchtcommissie Banken legt een beroepsverbod van een jaar op, waarmee de tuchtcommissie het voorstel van de Algemeen directeur volgt.

De naam van de bankmedewerker is opgenomen in het register van Tuchtrecht Banken. Alleen de aangesloten banken kunnen het register raadplegen.

Strafrechtelijk verleden verzwegen

Kern van de uitspraak

De bankmedewerkster heeft bij het invullen van de ‘Eigen verklaring inzake screening bij indiensttreding’ niet vermeld dat zij in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de ondertekening van de ‘Eigen Verklaring inzake screening bij indiensttreding’ strafrechtelijk is veroordeeld.

Lees hieronder de samenvatting van de uitspraak van Tuchtcommissie Banken of klik op de link voor volledige uitspraak TRB-2024-4948, 24 december 2024.

Wat is het oordeel van de Tuchtcommissie Banken

De Tuchtcommissie Banken is van oordeel dat de bankmedewerkster, gelet op haar strafrechtelijke veroordeling op Aruba, de ‘Eigen verklaring inzake screening bij indiensttreding’ tot twee keer toe onjuist heeft ingevuld.

Met haar handelen heeft de bankmedewerkster een onjuist beeld gewekt bij de bank over haar justitiële documentatie en voor de beoordeling van haar integriteit relevante feiten. Naar het oordeel van de tuchtcommissie heeft de bankmedewerkster niet integer en zorgvuldig gehandeld en daarmee de gedragsregels 1 van de aan de bankierseed verbonden Gedragscode geschonden. Ook heeft zij houdt zich niet gehouden aan de wet en andere regels die voor het werk bij de bank, waarmee gedragsregel 4 is geschonden.

De Tuchtcommissie Banken legt aan de bankmedewerkster een beroepsverbod van zes maanden op, hiermee volgt de tuchtcommissie het voorstel van de Algemeen directeur.

De naam van de bankmedewerkster is opgenomen in het register van Tuchtrecht Banken. Alleen de aangesloten banken kunnen het register raadplegen.

Recente artikelen en vergelijkbare uitspraken

De Tuchtcommissie Banken heeft zich eerder geoordeeld over bankmedewerker die de “Eigen verklaring inzake screening bij indiensttreding’ niet correct hebben ingevuld. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak: Strafrechtelijk verleden verzwegen bij aanstelling, TRB-2024-4844-TC.

 

Vallen privégedragingen onder het tuchtrecht?

Kern van de uitspraak

De melder verwijt de bankmedewerkster (zijn ex-echtgenote) zijn handtekening te hebben vervalst bij het indienen van de aanvraag wijziging van een nog op beider naam staande overlijdensrisicoverzekering. De ingediende wijziging zag op het verwijderen van de man als (tweede) verzekeringnemer.

De Algemeen directeur is van oordeel dat de gestelde gedragingen privé handelingen betreffen die niet onder de reikwijdte van het bankentuchtrecht vallen.

Lees hieronder de samenvatting van de beslissing van de Algemeen directeur of klik op de link voor de volledige beslissing TRB-2024-5056-AD, 20 november 2024.

De melder heeft om herziening verzocht. De samenvatting van de beslissing van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken volgt na de samenvatting van de beslissing van de Algemeen directeur of klik op de link voor de volledige beslissing van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken TRB-2024-5056-HV, 28 december 2024.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

Uit de toelichting op de melding en ook uit een eerder ingediende melding (TRB-2024-4970-AD) ziet  de Algemeen directeur een beeld ontstaan van slepende onmin tussen melder en zijn ex-echtgenote (de bankmedewerkster) na de relatiebeëindiging en dat het onderhavige handelen een uitvloeisel daarvan is.

De Algemeen directeur is van oordeel dat bij het onderhavige handelen geen sprake is van bijzondere, prangende raakvlakken met (de positie van) de bank als hierboven bedoeld. Uit de aangeleverde stukken blijkt dat het wijzigingsverzoek is verstuurd vanuit het privé e-mailadres van de bankmedewerkster en dat daarvoor geen bedrijfsmiddelen van de bank zijn gebruikt. Ook overigens geven de door melder overgelegde stukken geen blijk van bijzondere, prangende raakvlakken met (de positie van) de bank. De Algemeen directeur komt dus tot de conclusie dat er onvoldoende aanleiding is om het onderhavige privé-handelen van de bankmedewerkster onderwerp van een tuchtrechtelijke toetsing te laten zijn en zal daarom geen nader onderzoek doen. De Algemeen directeur sluit dan ook de melding.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

In het herzieningsverzoek wordt gesteld dat de voorliggende melding volledig los staat van de vorige melding jegens de bankmedewerkster. Ook geeft de melder aan dat de verzekeraar het onderzoek heeft afgerond en heeft geconcludeerd dat er een onterechte wijziging heeft plaatsgevonden zodat deze ongedaan is gemaakt. Volgens de melder staat deze gedraging van de bankmedewerkster niet op zichzelf, hij vindt dat aan dergelijke handelingen een halt moeten worden toegeroepen.

De Voorzitter van de Tuchtcommissie banken is van oordeel dat de door de melder aangehaalde omstandigheden niet het oordeel van de algemeen directeur bestrijden dat onvoldoende raakvlakken met de bank bestaan. Het herzieningsverzoek wordt afgewezen.

Zie ook TRB-2024-4970-AD.

Herhaaldelijk niet reageren op verzoeken

Kern van de uitspraak

Aanleiding voor de melding is het uitblijven van een reactie op diverse verzoeken (van de melder) aan een bankmedewerker, de voormalig leidinggevende van de ex-partner van melder. Hij verwijt de bankmedewerker de gedragsregels te hebben geschonden door, zelfs na een toezegging binnen een week te zullen reageren, niet te hebben gereageerd.

Voorts verwijt melder de bankmedewerker onvoldoende (functionele) maatregelen te hebben getroffen ten aanzien van zijn ex-partner.

Lees hieronder de samenvatting van de beslissing van de Algemeen directeur, of klik op de link voor de volledige beslissing TRB-2024-4971-AD, 22 februari 2024.

De melder heeft een verzoek om herziening in gediend bij de voorzitter van de Tuchtcommissie Banken. De samenvatting volgt na de samenvatting op de beslissing van de Algemeen directeur.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

De Algemeen directeur stelt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat op correspondentie van klanten door medewerkers van de bank wordt gereageerd. De correspondentie aan de bankmedewerker strekte er niet zozeer toe een (concrete) klantvraag te stellen maar om in meer algemene zin te wijzen op een door de melder gesignaleerde misstand betreffende het gedrag van een bankmedewerker, aldus de Algemeen directeur. Ook ten aanzien daarvan geldt als uitgangspunt dat daarop behoorde te worden gereageerd, mede aangezien een (inhoudelijke) reactie in het vooruitzicht was gesteld. Het hangt echter af van de omstandigheden van het geval of niet (nader) reageren door een bankmedewerker aanleiding geeft een tuchtklacht voor te leggen aan de Tuchtcommissie Banken. Uit de melding en de door melder toegestuurde informatie blijkt (hooguit) dat de bankmedewerker het eenmalig heeft nagelaten om een follow-up e-mail te sturen aan de melder. De Algemeen directeur is daarom van oordeel dat er (in ieder geval) geen sprake is van een zodanig ernstige onzorgvuldigheid dat de melding zou moeten worden voorgelegd aan de Tuchtcommissie Banken.

Voor wat betreft het tweede onderdeel van de melding geeft de Algemeen directeur aan dat niet duidelijk is op welk persoonlijk en verwijtbaar handelen van de bankmedewerker wordt gedoeld. Het is aan de melder om bij een vermeende schending van de gedragscode concrete feiten te stellen en, indien mogelijk, deze te onderbouwen met stukken.

Omdat naar het oordeel van de Algemeen directeur geen sprake is van ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de bankmedewerker dat aanleiding geeft een tuchtklacht voor te leggen aan de Tuchtcommissie Banken, wordt de melding gesloten.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

Ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht is de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken van oordeel dat de Algemeen directeur op juiste gronden heeft besloten geen nader onderzoek te doen instellen en derhalve geen klacht aan de Tuchtcommissie Banken voor te leggen. Het handelen van de bankmedewerker is immers niet zodanig ernstig onzorgvuldig dat dit nader onderzoek en het voorleggen van een klacht aan de tuchtcommissie zou rechtvaardigen. Het herzieningsverzoek wordt afgewezen.

De voorzitter van de Tuchtcommissie Banken stelt verder vast dat de melder enkel een op de zaak met meldingsnummer 4970 toegespitste motivering heeft ingebracht. Daarmee wordt niet duidelijk gemaakt welke gedragingen tuchtrechtelijk verwijtbaar zouden zijn. Omdat de bestaande onduidelijkheid niet is weggenomen, neemt de Voorzitter het oordeel van de Algemeen directeur ten aanzien van het tweede onderdeel van de melding over.

Voor de hele uitspraak, klik op de link TRB-2024-4971-HV, 1 mei 2024.

 

Amoureuze relatie met bankklant en delen van informatie

Kern van de uitspraak

Melder verwijt bankmedewerkster, zijn ex-partner, meerdere amoureuze verhoudingen te zijn aangegaan met klanten van de bank. Een van de betrokkenen zou met persoonlijke problemen kampen, wat zich onder meer uitte in het doen (onterechte) bommeldingen en doen van doodsbedreigingen bij de bank. Melder voelde zich geraakt door dit gedrag.

Voorts wordt de bankmedewerkster verweten vertrouwelijke informatie buiten de bank te hebben gebracht en informatie van de bank te hebben gedeeld via social media.

Lees hieronder de samenvatting van de beslissing of klik op de link voor de volledige tekst van de beslissing van de Algemeen directeur TRB 2024-4970-AD van 22 februari 2024, of de herzieningsbeslissing TRB-2024-4970-HV van 1 mei 2024.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

Uit de bij de melding gevoegde informatie blijkt dat ten aanzien van één klant sprake was van een amoureuze verhouding ten aanzien van één klant. De betreffende klant zou niet alleen bij de bank voor veel onrust hebben gezorgd wegens het doen van een (onterechte) bommelding en het uiten van doodsbedreigingen, maar ook bij de melder. De Algemeen directeur stelt vast dat het gedrag van de bankmedewerker zich hoofdzakelijk in de privésfeer heeft afgespeeld. Voorts is niet gebleken dat het om een meer dan eenmalig incident zou gaan. De Algemeen directeur erkent dat de bedreiging invloed van impact zullen zijn geweest, echter de bedreigingen waren afkomstig van een ander persoon dan de bankmedewerkster en kunnen haar niet worden aangerekend.

Voor wat betreft het tweede onderdeel van de melding ziet de Algemeen directeur dat informatie buiten de bank is gebracht De informatie is echter niet van dien aard dat geconcludeerd wordt dat de gedragsregels onvoldoende ernstig zijn geschonden door de bankmedewerker en aldus geen aanleiding is om een Klacht aan de Tuchtcommissie Banken voor te leggen.

Voor wat betreft het delen van informatie op social media overweegt de Algemeen directeur dat uit de onderbouwing van de melding niet blijkt is op welke wijze de bankmedewerker in strijd zou hebben gehandeld met de gedragsregels.

De Algemeen directeur besluit geen Klacht voor te leggen aan de Tuchtcommissie Banken en sluit het onderzoek.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

De Voorzitter van Tuchtcommissie Banken overweegt in zijn beslissing dat de Algemeen directeur op juiste gronden heeft besloten geen nader onderzoek in te stellen. Met betrekking tot het gestelde over de relatie van de bankmedewerkster met een klant van de bank, geeft de Voorzitter aan dat de gedragingen, wat daar ook van zij, zich primair in de privésfeer afspeelde en dat gedragingen van de klant, de bankmedewerkster niet tuchtrechtelijk kunnen worden verweten.

Zie ook TRB-2024-4971-AD en TRB-2024-4971-HV en/of TRB-2024-5056-AD / TRB-2024-5056-HV.

Civielrechtelijk geschil, geen tuchtrechtelijk geschil

Kern van de uitspraak

De melding voldoet niet aan de minimale vereisten van artikel 2.1.1 van het Tuchtreglement Bancaire Sector, omdat niet duidelijk is welke gedragsregels verbonden aan de bankierseed zijn geschonden.

Lees hieronder de samenvatting van de beslissing van de Algemeen directeur of klik op de link voor de volledige beslissing TRB-2024-5049-AD, 11 juli 2024.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

De melder heeft een civielrechtelijk geschil met verschillende bankmedewerkers over de uitleg van de koopovereenkomst van zijn woning (appartementsrecht) inclusief twee parkeerplaats. Uit de melding en aanvullende reacties van de melder blijkt niet welk specifiek gedrag van de bankmedewerkers door de melder aan de orde worden gesteld. Daarnaast betreft de melding een geschil over een betaalde bijdrage voor beheer en onderhoud van een gemeenschappelijk terrein, dat door de bank zou zijn belegd. Dit onderdeel mist elke toelichting, waardoor niet vast te stellen is welk gedrag wordt verweten.
Daarnaast betreft de melding een geschil over de door de melder betaalde bijdrage voor beheer en onderhoud van een gemeenschappelijk terrein, welke bijdrage  door de bank zou zijn belegd. Dit onderdeel mist elke toelichting, waardoor niet is vast te stellen welk gedrag wordt verweten.

Vanwege het ontbreken van benodigde informatie én onderbouwing stelt de Algemeen Directeur vast dat de melding niet voldoet aan de minimale vereisten van artikel 2.1.1. van het Tuchtreglement Bancaire Sector en sluit de melding zonder verder onderzoek.

De melder heeft herziening gevraagd van de beslissing. Lees hieronder de samenvatting van de beslissing van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken of klik op de link voor volledige beslissing TRB-2024-5049-HV, 2 september 2024.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

De melder het niet eens met het oordeel van de Algemeen directeur, en stelt het niet eens te zijn met het standpunt voor wat betreft de reikwijdte van het bankentuchtrecht, naar het oordeel van de melder valt het handelen van de bank (als instelling) ook onder het bankentuchtrecht. In zijn verzoek om herziening vraagt hij de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken alle betrokken te horen.

De voorzitter wijst het verzoek af omdat hij het met de Algemeen directeur eens is dat de melding niet voldoet aan de minimale vereisten van artikel 2.1.1 Tuchtreglement Bancaire Sector en dat om die reden er geen aanleiding is om tot het horen van oordeelt dat de melding niet voldeed aan de minimale vereisten en dat de Algemeen directeur terecht heeft besloten geen onderzoek uit te voeren. Daarom was er ook geen reden om betrokkenen te horen. De voorzitter stelt voorts vast dat het bancaire tuchtrecht niet ziet op handelingen van de bank zelf. Het verzoek om herziening wordt afgewezen.

De melder heeft nogmaals een (vrijwel gelijkluidende) melding ingediend bij Tuchtrecht Banken. Meer over deze melding is te vinden via de volgende link TRB-2024-5084-AD.

Onvolledige melding, geen tuchtrechtelijk onderzoek

Kern van de uitspraak

Melder heeft niet kunnen aangeven over wie hij een melding indient en ook niet kunnen aangeven welk gedrag van welke individuele bankmedewerker(s) hij daarmee aan de orde beoogt te stellen en evenmin welke gedragsregel zou zijn geschonden.

Lees hieronder de samenvatting van de beslissing van de Algemeen directeur of klik op de link voor de volledige beslissing TRB-2024-5084-AD, 22 oktober 2024.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

De Algemeen directeur is van oordeel dat de melding niet voldoet aan artikel 2.1.1 van het Tuchtrechtreglement Bancaire Sector, dat voorschrijft dat een melding onder meer het volgende dient te bevatten:

  • een voldoende nauwkeurige aanduiding van de identiteitsgegevens van de desbetreffende bankmedewerker(s),
  • een omschrijving van de (concrete, feitelijke) gedraging die hem/haar verweten wordt en
  • een onderbouwing van de stelling dat die gedraging in strijd zou zijn met de aan de bankierseed verbonden gedragscode.

Ten overvloede merkt de Algemeen directeur nog op dat voor zover de melding ziet op gedrag van (een) bankmedewerker(s) dat van vóór de invoering van de bankierseed (2015) dateert, dat gedrag ook reeds om die reden niet daaraan kan worden getoetst.

De Algemeen directeur besluit om geen onderzoek te doen en de melding af te sluiten

De melder heeft herziening gevraagd van de beslissing. Een samenvatting van de beslissing van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken volgt na de samenvatting van de beslissing van de Algemeen directeur, of klik op de link voor volledige beslissing TRB-2024-5084-HV, 23 december 2024,
23 december 2024.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

De Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken overweegt in zijn beslissing dat zowel in de melding als in het ingediende herzieningsverzoek geen namen van individuele bankmedewerker(s) zijn genoemd. Ook is onvoldoende onderbouwd en/of toegelicht welk gedrag van individuele bankmedewerkers de melder aan de orde beoogt te stellen.

De melding voldoet niet voldoet aan de minimale vereisten van artikel 2.1.1 van het Tuchtrechtreglement Bancaire Sector, het verzoek om herziening wordt daarom afgewezen.

De melder had eerder een (vrijwel gelijkluidende) melding ingediend bij Tuchtrecht Banken. Meer over deze melding is te vinden via de volgende link TRB-2024-5049-AD.

Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door klachtbehandelaar?

Kern van de uitspraak

Melder, klant van de bank, is naar aanleiding van de afhandeling een door hem ingediende klacht bij het klachtloket van de bank van mening dat de klachtbehandelaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Lees hieronder de samenvatting van de beslissing de Algemeen directeur of volg de link naar de beslissing TRB-2024-4900-AD, van 27 mei 2024 en de herzieningsbeslissing TRB-2024-4900-HV, van 2 september 2024.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

De Algemeen directeur heeft na ontvangst van de melding een verkort onderzoek gehouden. Uit het verkorte onderzoek stelt de Algemeen directeur vast dat de inhoudelijke discussie ziet op een (ouder) civielrechtelijk geschil waarover het bankentuchtrecht niet kan oordelen. Verder ziet de melding op hoe de bankmedewerker de melder heeft bejegend. Bij de beoordeling daarvan ziet de Algemeen directeur in de uitgebreide melding en het beperkte onderzoek dat hij vervolgens deed, geen gedragingen aan de zijde van de bankmedewerker die voldoende reden zouden vormen voor verder onderzoek. Dat de melder geen gelijk heeft gekregen omtrent zijn klacht is voor hem natuurlijk vervelend, overweegt de Algemeen directeur, maar de wijze van de behandeling van de klacht en wijze van communicatie levert geen aanknopingspunten op voor verder tuchtrechtelijk onderzoek.

De Algemeen directeur staakt het onderzoek en zal geen Klacht voorleggen aan de Tuchtcommissie Banken. De Melder heeft hierop een herzieningsverzoek ingediend.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

De Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken heeft het herzieningsverzoek afgewezen. In zijn motivering van de beslissing geeft de Voorzitter aan dat de klacht ziet op het handelen van bankmedewerker als klachtbehandelaar en, vanuit zijn hoedanigheid als hoofd van de afdeling klachtbehandeling, het klachtbehandelingsbeleid binnen de bank. Melder verwijt de bankmedewerker dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie binnen de bank.

In het herzieningsverzoek wordt hoofdzakelijk aandacht besteed aan de (wijze van) beslechting van een geschil van civielrechtelijke aard waarop het bancaire tuchtrecht geen betrekking heeft en voor wat betreft het handelen van bankmedewerker in het kader van de klachtbehandeling niet van nieuwe aanknopingspunten is gebleken, aldus de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken. Reden waarom het herzieningsverzoek wordt afgewezen.