Privé-handelen van bankmedewerkster tuchtrechtelijk verwijtbaar?

Deel deze pagina

Kern van de uitspraak

De ingediende melding ziet op mogelijke belangenverstrengeling door de bankmedewerkster. Melder verwijt haar dat ze in privé bankhandelingen heeft verricht om daar voordeel uit te behalen.

Kort samengevat ziet de melding op het volgende:

  • naar aanleiding van een hulpvraag van de melders heeft de partner van de bankmedewerkster (althans zijn bedrijf) gelden aan hen had voorgeschoten en
  • dat de bankmedewerkster heeft – ten behoeve van de terugbetaling daarvan – een overschrijvingsformulier ingevuld dat is verkregen van de als executeur testamentair aangewezen broer en
  • dat vervolgens deze broer/executeur testamentair het overschrijvingsformulier heeft ondertekend, waarna de overschrijving is uitgevoerd.

Lees hieronder de samenvatting van de beslissing of lees hier de volledige beslissing van de Algemeen directeur TRB-2024-4878-AD 15 januari 2024 en ook de beslissing van de voorzitter van de Tuchtcommissie Banken van 1 mei 2024, TRB-2024-4878-HV.

Melder heeft naast deze melding nog twee andere meldingen ingediend. Klik op link voor de beslissingen in de andere meldingen: TRB-2024- 5070-AD en TRB-2024-5132-AD.

Wat is het oordeel van de Algemeen directeur

De Algemeen directeur gaat in zijn beslissing in op de vraag of het privé-handelen van de bankmedewerkster onder de reikwijdte van de bankierseed valt. Met een verwijzing naar twee eerdere uitspraken van de Commissie van Beroep in de zaken met de nummers TRB-2020-3848-CB en TRB-2017-3536-CB besluit de Algemeen directeur de melding in behandeling te nemen omdat  er – kort gezegd – voldoende raakvlakken met (het werk bij) de bank aanwezig zijn en dan kan ook het privé-handelen onder de reikwijdte van de bankierseed en het bancaire tuchtrecht vallen.

In de beslissing geeft de Algemeen directeur aan dat de bankmedewerkster – gezien haar beroepsmatige hoedanigheid van bankmedewerker – zich in privé eigenlijk (in het geheel) niet met deze situatie had moeten inlaten en zich daarvan afzijdig had dienen te houden. Toch ziet de Algemeen directeur al met al geen aanleiding om ter zake van het (privé)handelen een klacht voor te leggen aan de Tuchtcommissie. Dat handelen is naar het oordeel van de Algemeen directeur immers wel goed verklaarbaar en te goeder trouw geweest. De bankmedewerkster is ingegaan op een van de melder(s) afkomstige hulpvraag. en ten tijde van dat handelen bestond over de omvang van de aan de melders voorgeschoten en door hen terug te betalen gelden geen discussie.

Voor de goede orde merkt de Algemeen directeur in zijn beslissing nog op dat met het gegeven (tuchtrechtelijk) oordeel geen oordeel wordt geveld over het (civielrechtelijke) geschil dat zich tussen de melders en de partner van de bankmedewerkster is gaan aftekenen.

Voor het vellen van een oordeel over dat (civielrechtelijke) geschil – dat kort gezegd ziet op de tussen die partijen gemaakte afspraken – zijn immers andere instanties (waarbij uiteraard eerstens aan de civiele rechter althans kantonrechter is te denken), aldus de Algemeen directeur.

Wat is het oordeel van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken

De Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken overweegt dat het herzieningsverzoek in de kern een herhaling is van eerder ingenomen stellingen, welke maar in beperkte mate met concrete feiten en stukken worden onderbouwd. Waar dit wel het geval is, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal erfgenamen, betreft het niet informatie die een geheel andere kijk op de melding geeft. Om die reden ziet de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken dan ook onvoldoende aanknopingspunten om aan de lezing waarvan de Algemeen directeur uitgaat te twijfelen.

Het verzoek om herziening wordt afgewezen.