Uitspraak Tuchtcommissie Banken, TRB-2024-4681-TC, 24 april 2024
De bankmedewerker die tussen 1 oktober 2018 en 5 februari 2019, en tussen 17 mei 2021 en 15 oktober 2021, op uitzendbasis werkzaam was bij de bank, heeft meerdere malen de rekeninggegevens van zijn ex-partner bekeken. Voor wat betreft de raadplegingen geeft hij aan dat deze moeten worden gezien als een wanhoopsdaad ten gevolge van bijzondere omstandigheden in de relationele sfeer tussen hem en zijn ex-partner. Meer specifiek was een geschil tussen hen gerezen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over hun kinderen.
Verder geeft de bankmedewerker aan dat hij bij aanvang van zijn tweede dienstverband de bankierseed niet heeft afgelegd. Daarom, zo meent hij, kunnen de raadplegingen in de tweede periode dat hij werkzaam was voor de bank hem niet onder het bankentuchtrecht worden aangerekend.
De Tuchtcommissie beantwoordt eerst de vraag of het bankentuchtrecht van toepassing is. Uit het kader dat uit artikel 1, vierde lid van de Regeling eed of belofte financiële sector 2015 volgt dat een bankmedeweker niet opnieuw de eed of belofte behoeft af te leggen als hij binnen vijf jaren sinds het beëindigen van zijn werkzaamheden voor dezelfde bank gaat werken. In onderhavige kwestie is daarvan sprake, aldus de tuchtcommissie, als gevolg waarvan het bancaire tuchtrecht ook gedurende het dienstverband tussen 17 mei 2021 en 15 oktober 2021 op de bankmedewerker van toepassing is.
Vervolgens komt de tuchtcommissie toe aan de beoordeling van de Klacht. De tuchtcommissie stelt vast dat uit de Code of Conduct en het intranet van de bank onder andere volgt dat persoonlijke informatie niet bekeken mag worden, tenzij dat voor het werk noodzakelijk is, alsmede dat het verboden is om klantgegevens in te zien van klanten van de bank waarmee de bankmedewerker privé een (nauwe) relatie heeft. De bankmedewerker heeft met zijn gedragingen in strijd met deze binnen de bank geldende regels gehandeld.
De tuchtcommissie legt ook in deze uitspraak weer uit waarom rekeninggluren als ernstige schending van de bankierseed moet worden opgevat.
‘De bij de bank beschikbare informatie over klanten (zoals hun financiële positie en inzicht in hun inkomsten en uitgaven) geven veel informatie prijs over het persoonlijke leven van die klanten, waarmee deze informatie uiterst privacygevoelig is. Deze privacygevoeligheid geldt te meer nu het de ex-partner van de bankmedewerker betreft. Het zonder zakelijke aanleiding bekijken van deze gegevens moet dan ook als een ernstige schending van de bankierseed worden opgevat.’
De bankmedewerker heeft naar het oordeel van de tuchtcommissie met zijn handelen dan ook de gedragsregels 1 en 4 van de aan de bankierseed verbonden Gedragsregels Bancaire Sector geschonden. De bijzondere relationele omstandigheden zoals door de bankmedewerker gesteld doen daaraan niet af.
In het voordeel van de bankmedewerker wordt echter meegewogen dat hij in het gesprek met klager oprecht berouw en inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen en dat onderhavige procedure geruime tijd in beslag heeft genomen.
Alles overwegende acht de tuchtcommissie het dan ook passend en geboden dat aan de bankmedewerker een beroepsverbod voor de duur van twee (2) maanden wordt opgelegd
De naam van de bankmedewerker is opgenomen in het register van Tuchtrecht Banken. Alleen de aangesloten banken kunnen het register raadplegen.
Bovenstaande is een samenvatting van de uitspraak. Lees hier de uitspraak als je alle achtergronden wilt weten.