Valse stukken inbrengen tijdens tuchtprocedure

Deel deze pagina

TRB-2020-3973-CB
Uitspraak Commissie van Beroep, 18 maart 2020

Voortzetting van de beslissing van de Tuchtcommissie van 28 augustus 2019, waartegen de Algemeen Directeur hoger beroep heeft ingesteld.

In een tussenbeslissing van 15 januari 2020 oordeelt de Commissie van Beroep dat niet met de vereiste hoge mate van aannemelijkheid is komen vast te staan dat verweerder geld heeft opgenomen van een klant van de bank. De klacht is in zoverre ongegrond. De Commissie van Beroep bekrachtigt daarom de beslissing van de Tuchtcommissie Banken ten aanzien van het eerste klachtonderdeel.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel oordeelt de Commissie van Beroep dat sommige verplichtingen die de bankmedewerker door het afleggen van de eed op zich neemt ook na het einde van het dienstverband kunnen doorwerken. Dit geldt ook voor gedragsregel 6, waaruit volgt dat bankmedewerkers open en eerlijk moeten zijn over hun gedrag. De Commissie van Beroep gelast nader onderzoek naar de door de bankmedewerker ingebrachte bewijsstukken en houdt de verdere beslissing aan.

In de eindbeslissing van 18 maart 2020 oordeelt de Commissie van Beroep dat verweerder in deze tuchtzaak welbewust valse stukken heeft ingebracht om het bewijs te leveren van een of meer geldopnamen die niet hebben plaatsgevonden. Het inbrengen van valse stukken om bewijs te leveren van een onjuiste stelling is onmiskenbaar in strijd met gedragsregel 6 en is een ernstig feit. De Commissie van Beroep legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

De naam van verweerder wordt opgenomen in het register van Tuchtrecht Banken. Dit register is in te zien voor de aangesloten banken.

Download hier de tussenbeslissing: uitspraak Tussenbeslissing CvB 3973

Download hier de eindbeslissing: uitspraak Eindbeslissing CvB 3973

Download volledige uitspraak .PDF Download volledige uitspraak .PDF