De melder, klant van de bank is slachtoffer geworden van internetfraude. Hij heeft hier spoedig melding van gedaan bij de bank, echter dit heeft er niet toe kunnen leiden dat de overboeking werd tegengehouden. De melder is van oordeel dat de bank niet adequaat heeft gehandeld en heeft hierover een klacht bij de bank ingediend. Over de afhandeling van de klacht is de melder ontevreden, en dient tegen vier bankmedewerkers, waaronder de CEO van de bank een melding in bij Tuchtrecht Banken.
Lees hieronder de samenvatting van een van de vier beslissingen of klik op de link voor de beslissing van de Algemeen directeur, TRB-2024-5021-AD, 30 mei 2024.
De melder heeft een verzoek om herziening bij de Voorzitter van Tuchtcommissie Banken ingediend.
De Algemeen directeur leidt zijn beslissing in met een toelichting op het doel en de reikwijdte van het bankentuchtrecht.
Het doel van Tuchtrecht Banken is om professionele bankmedewerkers aan te spreken op gedrag in strijd met de bankierseed en de daaraan verbonden Gedragscode. De Gedragsregels voor bankmedewerkers zijn gericht op gedragingen van de individuele medewerkers. Handelingen of dienstverlening van de bank als instelling zijn (expliciet) uitgesloten van de tuchtprocedure bij Tuchtrecht Banken.
Naar het oordeel van de Algemeen directeur ziet de melding in essentie op hoe de klachtbehandeling als geheel is verlopen. Daarover is de melder ontevreden. De Algemeen directeur beschouwt de algemene werkwijze/procedure met betrekking tot de klachtenafhandeling – dat wil zeggen: het niet op een specifieke, individuele bankmedewerker toespitste procesverloop – als een werkwijze/procedure van de bank als instelling, waarover hij niet kan oordelen. Dat valt buiten de toetsing van het gedrag van individuele bankmedewerkers.
De melder ziet de bankmedewerker, als CEO als (eind)verantwoordelijk voor het niet correct functioneren van de (klachten)procedure en hij is het niet eens met de uitkomst van de klachtenafhandeling. Naar het oordeel van de Algemeen directeur levert dit echter geen grond op voor een tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van deze bankmedewerker. Daarvoor moet het immers gaan om persoonlijk gedrag van die bankmedewerker. De Algemeen directeur zal geen verder onderzoek naar de melding uitvoeren.
De Voorzitter stelt vast dat de melder van mening is dat de CEO eindverantwoordelijk is voor alle zaken die door melder zijn gemeld bij de Algemeen directeur, nu de bank onder andere op basis van de wettelijke zorgplicht verplicht zou zijn een correcte klachtbehandeling te hebben, waarvan niet is gebleken. Ter ondersteuning van zijn mening heeft de melder aan gevoerd dat de door hem verzonden brieven niet bij de gewenste afdeling terecht zijn gekomen.
De Voorzitter geeft aan dat in het herzieningsverzoek wederom aandacht wordt besteed aan handelingen van de bank (zelf) waarover het bancaire tuchtrecht zich niet uitstrekt. En dat het herzieningsverzoek niet ziet op het individuele handelen van de bankmedewerker. Om die reden ziet de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken geen aanknopingspunten die nader onderzoek naar eventueel tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de bankmedewerker zouden rechtvaardigen.
Klik op de link voor de beslissing van de Voorzitter van de Tuchtcommissie Banken, TRB-2024-5021-HV, 29 augustus 2024.
De beslissingen op de drie andere vergelijkbare meldingen zijn te vinden via de hieronder opgenomen verwijzingen:
TRB-2024-5037-AD en TRB-2024-5037-HV
TRB-2024-5038-AD en TRB-2024-5038-HV
TRB-2024-5042-AD en TRB-2024-5042-HV