De Tuchtcommissie Banken heeft de tuchtklachten tegen drie personen die de bankierseed hebben afgelegd ongegrond verklaard. De klachten gingen over het voorstel om in 2018 de beloning van de bestuursvoorzitter (inclusief bonus) met ongeveer 50% te verhogen, tot iets meer dan 3 miljoen euro per jaar. De Tuchtcommissie oordeelt dat de beëdigden niet in strijd hebben gehandeld met de gedragsregels van de Bankierseed. Wel is de Tuchtcommissie het met de aanklager van de Stichting Tuchtrecht Banken eens dat het beloningsvoorstel niet heeft bijgedragen aan het maatschappelijke vertrouwen in de bankensector.
Het persbericht waarin het beloningsvoorstel werd aangekondigd, veroorzaakte destijds in Nederland veel ophef en afkeuring. De raad van commissarissen trok het voorstel daarna binnen een paar dagen weer in. Volgens de aanklager hebben de beëdigden bij het voorstel om het salaris van de bestuursvoorzitter substantieel te verhogen, niet de moreel-ethische afweging gemaakt die de Bankierseed van hen vraagt. De aanklager vroeg om een beroepsverbod van twee jaar voor twee van de beëdigden en een voorwaardelijk beroepsverbod van één jaar voor de derde beëdigde.
De Tuchtcommissie oordeelt anders. Zij signaleert dat er een spanningsveld is tussen enerzijds de kritische houding in de samenleving tegenover hoge beloningen voor bankiers, en anderzijds de internationale praktijk, waarin aan bankiers op topposities soms hoge beloningen worden betaald. Volgens de Tuchtcommissie is het eerst en vooral aan de bank om in dit spanningsveld een passende beloning vast te stellen. De Tuchtcommissie kan slechts beoordelen of de beëdigden bij de totstandkoming van het beloningsvoorstel de gedragsregels voor bankiers hebben nageleefd, waaronder de vraag of zij hun taak integer en zorgvuldig hebben uitgevoerd. Volgens de Tuchtcommissie is dat het geval geweest.
Het was de taak en verantwoordelijkheid van de raad van commissarissen om het salaris van de bestuursvoorzitter vast te stellen. Al in 2010 was binnen de bank beleid gemaakt voor de manier waarop dat salaris moest worden vastgesteld. Op basis van dit beleid gold dat voor het salaris werd gekeken naar beloningen voor vergelijkbare functies binnen ondernemingen in de Euro Stoxx 50. Dat beleid was echter voor de bestuursvoorzitter nooit uitgevoerd. De raad van commissarissen wilde met de salarisverhoging bereiken dat het salaris van de bestuursvoorzitter naar internationale maatstaven meer marktconform zou worden. Dit moest ervoor zorgen dat de bank ook in de toekomst internationaal, geschikte bestuursvoorzitters zou kunnen aantrekken om de continuïteit van het bestuur van de bank te waarborgen. In 2018 vonden de commissarissen de tijd rijp om het beloningsbeleid uit te gaan voeren. Onder andere door de staatssteun die de bank tijdens de financiële crisis had gekregen en die inmiddels al een paar jaar geheel was terugbetaald, was dat in jaren daarvoor nog niet gedaan.
De Tuchtcommissie ziet in de notulen van de vergaderingen van de commissarissen terug dat de commissarissen bij het salarisvoorstel niet alleen hebben gekeken naar het belang van de bank om in de toekomst een geschikte bestuursvoorzitter te kunnen aantrekken. De commissarissen hebben ook onderkend en meegewogen dat het voorstel publiekelijke ophef zou veroorzaken. Zij hebben besloten dat in 2018 het belang van de bank zwaarder woog en hebben daaraan voorrang gegeven. Die keuze kan volgens de Tuchtcommissie niet als onzorgvuldig of niet integer worden gezien. Uit de ophef die is ontstaan, en het feit dat het voorstel een paar dagen later weer is ingetrokken, blijkt dat de commissarissen de maatschappelijke weerstand tegen hun voorstel hebben onderschat. Dat sprake is geweest van meer dan een inschattingsfout van de omvang van de maatschappelijk verontwaardiging, heeft de Tuchtcommissie niet kunnen vaststellen. Het is niet gebleken dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.
Eén van de drie beëdigden was niet zelf verantwoordelijk voor het beloningsvoorstel. De procedure schreef wel voor dat de commissarissen hem zijn visie over het voorstel vroegen. De beëdigde heeft verklaard dat hij zich in die gesprekken terughoudend heeft opgesteld omdat het om zijn eigen beloning ging en hij (de schijn van) belangenverstrengeling wilde voorkomen. Die keuze getuigt volgens de Tuchtcommissie op zichzelf van een zorgvuldige afweging van belangen. Volgens de Tuchtcommissie was er, gelet op het beleid van de bank, geen reden voor de beëdigde om zich in dit geval tegen het voorstel te keren.
De Tuchtcommissie is het wel met de aanklager eens dat het voorstel voor de salarisverhoging niet heeft bijgedragen aan het vertrouwen van de samenleving in de bancaire sector. De forse verhoging van de beloning van de bestuursvoorzitter heeft bijgedragen aan het beeld dat de eigen beloning de boventoon voert bij het handelen van bankiers. De ontstane ophef valt volgens de Tuchtcommissie dan ook zeer te betreuren. Van de individuele gedragingen van de drie beëdigden kan niet worden geoordeeld dat deze in strijd zijn met de gedragsregels. De Tuchtcommissie vindt daarom dat ook de gedragsregel die voorschrijft dat beëdigden bijdragen aan het vertrouwen van de samenleving in de bancaire sector niet is geschonden.
De Tuchtcommissie komt tot de slotsom dat de tuchtklachten ongegrond zijn. De aanklager kan binnen één maand beroep aantekenen. Als beroep wordt ingesteld, worden de tuchtklachten beoordeeld door de Commissie van Beroep.
Het persbericht vind je hier.
De uitspraken vind je hier: TRB-2022-3935-TC TRB-2022-3943-TC TRB-2022-4006-TC